Search This Blog

Wednesday, 4 February 2015

Een Onderzoek Naar De Normaliteit

1.1. Voorwoord
Wat opvalt zodra we beginnen na te denken over normaliteit is dat het begrip ‘normaliteit’ meestentijds wordt gebruikt als argument. ‘Dat is toch normaal’ wijst naar de normaliteit als verklaring voor de vanzelfsprekendheid van een bepaalde gedachte of handeling, ‘Doe eens normaal!’ berispt gedrag wat schijnbaar vanzelfsprekend ongewenst en slecht is en ‘Hij is gek om dat te doen!’ maakt beroep op een zekere norm die door iedereen word gedacht gekend te worden. In de dagelijkse spraak horen wij nog veel meer van dit soort uitspraken, en allemaal lijken ze aanspraak te maken op een begrip, idee of kortweg een verzameling van standpunten en oordelen, waaraan de mens de werkelijkheid voortdurend toetst.

Is het dan niet vreemd dat er nooit een uitgewerkte definitie van normaliteit ter licht is gekomen? Dat de mens al een heel lange tijd tevergeefs op zoek is geweest naar de essentie van datgene wat hij zo gulzig gebruikt? Wij erkennen de oorzaak van het probleem. De normaliteit is nooit een aanwijsbaar fenomeen geweest, waarbij we net als bij materiële dingen de normaliteit konden aanwijzen in de wereld. Dit betekent echter niet dat de normaliteit even veel tot de verbeelding behoort als de sprookjes waarmee we zijn opgegroeid.Voor het werkstuk hebben wij besloten om wat dieper te graven dan normaal is, en zijn wij vastberaden om te bewijzen dat de normaliteit, hoewel niet aanwijsbaar, net zo echt is als de smaken die wij proeven of de kleuren die wij zien.

Verder is dit de laatste keer voor ons dat wij ons samen voor school op het schrijven van een filosofisch werk kunnen richten. Dit zal behoren tot ons magnum opus: iets wat wij samen hebben kunnen creëren na veel uren van discussie en thee. Wij zijn erg tevreden met de keuze om ons profielwerkstuk te wijden aan de filosofie en hopen anderen niet teleur te stellen met onze bevindingen, en vooral onszelf niet.

















Inhoudsopgave
1.1. Voorwoord
1.2. Motivatie en aanpak

2.1. Wat is normaliteit?
2.2. Hoe beweegt normaliteit?
2.2.1. Hoe ontstaat normaliteit?
2.2.1.1. Onderkopje 3
2.2.2. Hoe verandert normaliteit?


1.2. Onze motivatie en aanpak
Al een lange tijd geleden waren wij gefascineerd geraakt door de maatschappij en het gedrag dat zij als gangbaar beschouwt. We vroegen ons af waar de wortels van de resulterende normaliteit zouden kunnen liggen en in hoeverre de mens ook daadwerkelijk bewust is van zijn al dan niet normale gedrag. Met het schrijven van dit werkstuk probeerden wij een grondige zoektocht naar één van de meest onbeschrijfbare verschijnselen van de menselijkheid verrichten, maar eigenlijk hebben wij vooral ook een antwoord moeten vinden op onze eigen vragen en oordelen omtrent de mens en de wereld waarin hij leeft.

In dit werkstuk is het ons doel om een einde te maken aan de tweestrijd die tussen het idealisme en materialisme heerst als het aankomt op de vraag hoe ongrijpbare sociale ideeën ontstaan, waaronder dus ook de normaliteit. Over deze twee stromingen vertellen we meer in de inleiding van Hoe ontstaat normaliteit?. Ons leek het in ieder geval niet onmogelijk om de vraag waar geen van de stromingen een volledig antwoord op scheen te kunnen geven tijdelijk te kunnen beantwoorden, en dit hebben wij ook geprobeerd met onze theorie over de normaliteit.

Tijdens het schrijven van ons profielwerkstuk merkten wij op dat er slechts weinige filosofen waren die de normaliteit in hun werken als ding op zich hadden beschreven, en dat er geen waren die er een uitgebreid werk over hadden gepubliceerd. Desondanks hebben wij toch een rijk aan denkers gevonden die wij kunnen gebruiken ter vergelijking met of ter verduidelijking van onze ideeën. En dus is nu aan ons de eer om ons over de normaliteit te buigen, hoogstwaarschijnlijk als twee van de eerste en jongste filosofen die er een heel werk aan wijden.

Aangezien wij met dit werkstuk een eigen theorie hebben opgesteld, is het nodig om bewust te zijn van het feit dat elke geschreven zin met grote precisie is geplaatst en op geen wijze weggelaten kan worden, zonder de overdracht te belemmeren. Tot onze ideeën zijn wij gekomen na het voeren van vele dialogen over de normaliteit en de manieren waarop zij zich in de wereld laat zien en door het lezen en bespreken van (filosofische) werken die ons informatie konden bieden op het relevante gebied. Daarnaast hebben wij enkele filosofen besproken en hebben wij onze eigen theorieën getoetst aan die van hen. Het was in zijn geheel een langdurig en erg precies proces, wat uiteindelijk een korter werkstuk heeft opgeleverd dan het gemiddelde profielwerkstuk, maar van welke wel elke regel het product is van de zuiver filosofische dialoog. Oftewel, het fundament van dit profielwerkstuk is onze eigen filosofie over de normaliteit.

Een woord over de vorm: wij hebben de hoofdtekst ingedeeld in twee sub-hoofdstukken. In het eerste sub-hoofdstuk, Wat is normaliteit?, presenteren wij de eerste bouwstenen van onze theorie. Dit sub-hoofdstuk wijden we aan een analyse van het begrip ‘normaliteit’ en proberen we de essentie van de normaliteit te achterhalen. Het tweede sub-hoofdstuk, Hoe beweegt normaliteit?, bestaat uit twee delen. In Het ontstaan van normaliteit bespreken wij de mens, de wereld, de confrontatie van de twee en de verschijnselen die hieruit voortkomen. In het laatste sub-hoofdstuk,Hoe verandert de normaliteit?, doen wij een poging om te verklaren hoe het kan dat de gehanteerde normaliteit uiteindelijk kan omslaan en kan veranderen in iets heel anders.

Wij hebben gebruik gemaakt van enkele filosofen, die in onze ogen ter verduidelijking konden dienen van onze theorie en wiens ideeënde lezer over het gelezene aan het denken kunnen zetten. Informatie over citaten, filosofische ideeën en filosofen hebben wij verwerkt in noten onderaan de pagina. Definities van vaktermen hebben wij bijgevoegd in een bijlage. De gedefinieerde woorden zijn in ons profielwerkstuk onderstreept.






















2.1. Wat is normaliteit?
Graag maken wij duidelijk wat wij niet onder de normaliteit verstaan door een onderscheid te maken tussen de drie manieren waarop we het begrip kunnen benaderen, en door te vertellen waarom wij twee van de drie links hebben laten liggen. Ten eerste zouden wij de begrippen ‘normaliteit’ en ‘normativiteit’ kunnen verwarren door, ter verklaring van de normaliteit, dingen te noemen die prescriptief zijn, dat wil zeggen die gedrag voorschrijven (zoals de tien geboden en het Wetboek van Strafrecht). Deze dingen zijn normatief en beschrijven niet meer dan de voorwaarden van normaliteit. Als tweede mogelijkheid zouden wij descriptief te werk kunnen gaan. Bijvoorbeeld door op straat aan voorbijgangers te vragen wat zij al dan niet normaal vinden, door te kijken hoe de normaliteit door de media wordt getoond of door gelijkheden in verschillende culturen proberen te vinden. Voor deze weg hebben wij niet gekozen omdat we dan louter de invulling van de normaliteit zouden bestuderen, wat in onze ogen gelijk zou zijn aan het nauwkeurig noteren van de verschillende getallen die uit een formule kunnen komen. Nee, wij kozen ervoor (doorgaand op de voorgaande vergelijking) om de formule zelf te onderzoeken en te begrijpen hoe en uit welke componenten zij opgebouwd is. Kort gezegd, wij onderzochten de normaliteit als een theoretisch verschijnsel van de menselijke geest.

En laten we daar eens even op doorgaan. Als wij stellen dat de normaliteit een verschijnsel is van de menselijke geest… wat bedoelen wij dan? Menen we dat de normaliteit iets is wat in ieder mens bestaat? In ieder het zelfde inhoudt? Of gaat het hierbij om een individuele menselijke geest: zó vrij dat hij afgesloten is van de wereld en van de anderen? Wij denken van wel, omdat deze vrijheid bestaat in het bewustzijn van de mens. In dit werkstuk hebben wij het volgende aangenomen: iedere mens bestaat in zijn eigen bewuste kamer, waar de indrukken van buitenaf middels de zintuigen in uitmonden. Deze kamer is de ruimte waarin hij leeft en leert over de wereld. Maar geen mens kan ook uit zijn kamer stappen: omdat hij mens is, is dit zijn enige wijze van leven. In het kort kunnen we stellen dat ieder mens zijn eigen speelruimte heeft. Door middel van interactie met de wereld en de medemens kan hij groeien en zijn mens-zijn verfijnen. Over normaliteit kunnen wij zeggen dat zij in iedere geest afzonderlijk ontstaat, dat er geen algemeen besef van normaliteit is, maar wel ontelbare ideeën, oordelen en gevoelens omtrent het begrip, of liever gezegd het woord ‘normaliteit’.

Omdat de normaliteit een theoretisch begrip is (een begrip dat niet kan worden uitgelegd door te wijzen naar de werkelijkheid) is het nodig om eerst de soorten theoretische begrippen waar de mens gebruik van maakt van elkaar te onderscheiden en bepalen tot welke de normaliteit behoort. Al deze menselijke begrippen menen wij naar ontstaanswijze te kunnen onderverdelen in twee groepen: de begrippen die zijn ontstaan uit de observatie van de wereld en de begrippen die zijn ontstaan door de observatie van de zelf.Tot de eerste groep behoren begrippen als ‘tijd’, ‘ruimte’, ‘leven’ en ‘dood’. Wij denken dat deze begrippen zijn ontstaan doordat de mens bepaalde dingen in de wereld observeerde, zoals het bloeien en verwelken van bloemen of het sterven van soortgelijken, enhiervandaan een overkoepelend begrip afleidde. In de tweede groep horen begrippen als ‘liefde’ of ‘rechtvaardigheid’. Dit zijn begrippen van welke de oorzaak van het ontstaan niet in de wereld heeft gelegen, maar in de mens. Liefde is ontstaan doordat de mens voor de eerste keer warmte voelde voor een ander, en rechtvaardigheid doordat hij ooit voor het eerst pijn voelde voor de wereld. Het is al gelijk duidelijk dat het bij de eerste groep gaat om het begrijpen van een begrip, terwijl het bij de tweede gaat om het voelen ervan. Volgens ons behoort het begrip ‘normaliteit’ ook tot de laatste groep, wat laat denken dat het begrip meer een gevoel is dan een ordelijke verzameling van oordelen. Dit menen wij door de volgende gedachtegang: de normaliteit bestaat niet in de wereld waarin de overdracht van informatie geschiedt. Omdat de normaliteit immaterieel is kan zij zich alleen manifesteren in deze objectievewereld als zij vooraf gaat aan een handeling die in de wereld uitgevoerd wordt. Handelingen, of kortweg veranderingen in de materiële wereld, verschijnen objectief aan het subject, wat wil zeggen dat het subject enkel de materiële verandering die de handeling teweeg brengt kan waarnemen. Voordat er ideeën en vervolgens begrippen ontstonden kon de mens louter uit observatie van de objectieve wereld informatie halen, en kon hij dus met geen mogelijkheid kennis nemen van de immateriële oorzaak van een handeling, en dus ook niet van de normaliteit. In Hoe ontstaat de normaliteit? vertellen we meer over de manier waarop het begrip normaliteit een gevoelsbetekenis krijgt.

Nu wij weten dat de normaliteit in ieder mens gescheiden ontstaat en dat zij behoort tot de gevoelsbegrippen (laten we de laatste groep voor het gemak zo noemen) kunnen we haar verder definiëren. Als we de normaliteit beschouwen als een idee dat ieder bij zich draagt, tonen zich aan ons twee mogelijk denkwegen: allereerst kunnen wij de Platonische weg ingaan en het bestaan van de Idee normaliteit aannemen, waarmee we stellen dat ieder mens zijn eigen essentie van normaliteit in zich draagt en bij wie deze schuilgaat achter elke gedachte die of gedrag dat ‘normaal’ genoemd kan worden. Als tweede mogelijkheid is er de Aristotelische weg, die ons de normaliteit laat beschouwen als een verzameling van alle meegemaakte ‘normale’ gedachten en gedragingen. Wij hebben er met onze theorie voor gekozen om voor een groot deel de Aristotelische weg in te slaan, maar om ook Plato niet volledig te ontkennen. We volgden hierbij de onderstaande redenatie:

Ten grondslag van alle kennis van de mens ligt de confrontatievan zijn menselijkheid met de wereld waarin hij leeft. Het voorgaande heeft misschien iets weg van het empirisme, maar is hier zeker niet gelijk aan: de mens moet immers voordat hij zelf kan nadenken beschikken over de instrumenten die het denken mogelijk maken: de menselijke woorden, begrippen en ideeën. Van deze dingen neemt de mens kennis door te leven met de medemens. Niet alleen krijgt de mens bij het opgroeien steeds meer woorden en ideeën om mee te spelen: hij geeft er ook voortdurend meerbetekenis aan. Elke herinnering aan een bepaald idee of begrip staat gelijk aan een aanvullende omschrijving ervan. Geen betekenis van een begrip komt dus voort uit slechts één moment. Zo gaat het ook met het begrip ‘normaliteit’ waar elk mens al vroeg in zijn leven onder de mensen kennis van neemt.

Graag willen wij de structuur van de normaliteit in de mens beter illustreren aan de hand van de betekenis en de referent van GottlobFrege. Hoewel Frege het waarschijnlijk iets anders bedoelde in de eerste plaats, kunnen wij het woord ‘normaliteit’ beschouwen als de referent: het is één begrip, wat in verbinding staat (of refereert naar) elk moment waarop wij in aanraking zijn gekomen met de normaliteit en haar verschijningen in de wereld. De Aristotelische filosofie zien wij terug in de gedachte dat elk moment bijdraagt aan de vorming van het geheel, en de filosofie van Plato toont zich wanneer wij stellen dat het wel degelijk slechts één begrip is waar al deze aanvullende betekenis aan bijdraagt, ook al is het een begrip dat voortdurend verandert.

Ter samenvatting: wij stellen dat ieder mens los van de medemens een besef van normaliteit ontwikkelt. Dit besef geeft hij voortdurend meer betekenis door middel van de gevoelens die hij voelt bij confrontatie met de normaliteit in de wereld.

Misschien ontstaat nu de vraag hoe het dan mogelijk is dat zoveel mensen het eens zijn over een normaliteit. Hoe kan het dat miljoenen mensen kunnen vechten voor dezelfde waarden, of dat vele geloven van over de gehele wereld eigenlijk neerkomen op dezelfde principes? Ter beantwoording van deze vraag is het nodig om de ontwikkeling van de normaliteit in de mens nader te onderzoeken. Hier wijden wij ons aan in het hoofdstuk Hoe ontstaat normaliteit?.


2.2. Hoe beweegt normaliteit?
Zoals wij al schreven in de inleiding, hebben zich binnen de filosofie twee kampen hebben gevormd omtrent het antwoord op de vraag hoe menselijkheid, als een essentie die huist in ieder mens, ontstaat. Of in andere woorden: hoe de kenmerken die de mens menselijk maken, waaronder dus ook de normaliteit, tot stand komen. Het punt van onenigheid is in welke mate de waarneembare wereld een eigen bedoeling heeft en in hoeverre de mens hier ook deel van uitmaakt. Hieronder bespreken wij in het kort de filosofische stromingen van het idealisme en het materialisme en de houden die wij in dit werkstuk ten opzichte van beide hebben aangenomen. In het volgende hoofdstuk zullen we gebruik maken van enkele idealistische of materialistische filosofen, met het doel om onze ideeën aan hun theorieën te toetsen, ze ermee te vergelijken of ze beter te illustreren.

Aan de ene kant hebben wij de idealisten, die de mens een deel laten worden van de wereld, door deze een absoluut doel en manier van ontwikkelen te geven. De idealist menen dat hij alles kan herleidentot een geestelijk beginsel wat ofwel in de mens of in de wereld gelegen is. Aan de andere kant zijn er de materialisten, die op hun beurt de mens een deel van de wereld maken door zich beide zonder bedoeling voor te stellen. Het materialisme is tegengesteld aan het idealisme in die zin dat alles te herleiden is tot de materie, waarbijjuist de subjectiviteit in de weg zit bij de zoektocht naar de ware aard der dingenDaarnaast menen materialisten vaak dat de kenbaarheid van de objectieve wereld binnen handbereik is, terwijl deze volgens de idealisten niet buiten de subjectieve wereld kan liggen.

Wanneer wij beide houdingen van dichterbij gingen bestuderen, viel het ons op dat het ons vanuit de idealistische positie niet lukte om uit te leggen hoe mensen zeker kunnen zijn van verschillende dingen en hoe ze over verschillende dingen kunnen twijfelen.
Als de wereld een duidelijke bedoeling had, en de mens deel uitmaakt van deze bezielde wereld, hoe is het dan mogelijk dat de mens tegen de wereld en de medemens in kan gaan? Ook de normaliteit konden wij niet uitleggen vanuit dit perspectief. In de wereld is er geen sprake van één aanwijsbare universele opvatting over wat normaal is om te denken, voelen of te doen. Dit liet ons menen dat de mens wel degelijk gescheiden was van de wereld en dat als deze al een doel had, de mens het niet zou kunnen kennen of vervullen. In andere woorden, de mens was in onze ogen te onrustig en vragend om slechts een uiting van een hogere macht te zijn die hem dwingt een bepaald pad te volgen.

Echter, als wij vervolgens de normaliteit trachten uit te leggen vanuit het materiële standpunt, komen wij op het volgende probleem: wanneer wij de mens in zijn volledigheid willen uitleggen aan de hand van de darwinistische filosofie, dus als wij de mens beschouwen als een drager van eigenschappen en een waarnemingsapparaat (de hersenen) die alles wat hij doet nauwkeurig besluiten op basis van herinnering en streven naar efficiëntie, en als wij ons de wereld als inherent zonder doel of bedoeling voorstellen, dan nog kunnen we er niet omheen dat de mens wel erg veel dingen doet die volledig onnodig lijken en die zeker niet vanuit het streven naar efficiëntie ontstaan zouden kunnen zijn. Waarom ontstaan dan tradities, culturen, of waarom zou de mens dan warmte voelen voor de medemens? Nemen we het standpunt van Marx aan en willen we de normaliteit (en dus ook tradities en gelijkende dingen) verklaren aan de hand van de kenmerken van de materiële wereld, dan krijgen we hetzelfde probleem: de mens doet te veel niet noodzakelijke dingen. Er zit geen noodzaak in het ontstaan van religies, in morele verklaringen of zelfs gevoelens als rechtvaardigheid of liefde, omdat er niet, zoals de behoefte naar voedsel of onderdak, een aanwijsbaar iets is in het menselijk lichaam of in de materiële wereld wat kan verklaren waarom religies of morele waardes noodzakelijk zijn.

Wij meenden te zien dat beide opvattingen de mens en zijn menselijkheid te kort deden door hem zijn vrije wil te ontnemen: de ene door hem in te sluiten bij de wil van de wereld, de andere door zowel de wereld als de mens te beschouwen als een doelloze zichzelf preserverende machine. Dit doet geen recht aan de complexiteit van de geestelijke gewaarwording en de vrijheid waarmee hij geboren is om deze complexiteit tot bloei te laten komen. Hierdoor was het voor ons nodig om een andere richting in te slaan en de normaliteit aan te pakken vanuit een synthese van de twee schijnbaar onverenigbare filosofische brillen.

2.2.1. Hoe ontstaat normaliteit?
Het ontstaan van normaliteit is een proces dat onbewust plaatsvindt bij de mens.  Naar onze mening is de normaliteit één van de vele manifestaties van de menselijke geest. Filosofen alsRousseau, Hobbes en Locke stelden het bestaan van een natuurtoestand, en meenden dat de menselijke samenleving een product is van een consensus tussen mensen, een sociaal contract.Wij menen dat de mens nooit bewust over zijn samenleven met andere mensen heeft besloten en schouwen het ontstaan van samenlevingen en dus ook van verschillende soorten normaliteit,als een natuurlijk gegeven van de mens. Hier zijn wij zeker van, omdat de mens naar onze mening pas bewust kan kiezen over iets wanneer hij al genoeg kennis bezit van de wereld envan de medemens. Dit is in een absolute beginsituatie niet het geval, dus kan hij ook met geen mogelijkheid een redelijk oordeel uitspreken over de beste overlevingswijze. Op de volgendepagina formuleren wij eerst onze volledige theorie omtrent het ontstaan van de normaliteit, en wijden ons daarna aan een grondige analyse van al haar bouwstenen.

De normaliteit ontstaat wanneer de behoeften van de mens en zijn geest zich na een tijd van leven met andere mensenhebben gevormd naar zijn materiële omgeving en de wijzenvan handelen die de mens hierin laat overleven. De handelingen die eerst dienden ter overleving worden handelingen waaraan de mens gewend raakt, en welke hij uiteindelijk erkent als de normaliteit. Door te samenleven met de medemens verbreedt de mens constant zijn geest en daarmee ook de capaciteit om zich in theoretische ideeën te wanen en vrij na te denken. Dit geeft hem de mogelijkheid om die gewenning die hij normaliteit noemt een betekenis te geven, haar te beschrijven in een boek en hiermee de normativiteit de wereld in te brengen of haar te verheven naar een geheel nieuwe dementie, bijvoorbeeld door zich haar voor te stellen als een godheid.

I. De verhoudingen tussen de mens, zijn geest en de wereld
Al sinds een heel lange tijd denkt de mens na over zichzelf en zijn geest als dingen die afgezonderd zijn van de wereld waarin ze bestaan. Een filosoof die deze houding deelde, was René Descartes. Door een onderscheid te maken tussen het uitgebreide lichaam (in dit werkstuk duiden wij hiermee op alles wat niet deel uitmaakt van het bewustzijn: de wereld, de medemens en het lichaam) en het denken (ofwel het bewustzijn). Descartes scheidde deze substanties en ging hiermee naar onze mening in tegen een essentiële waarheid van het mens-zijn. Namelijk dat de mens onlosmakelijk verbonden is met de wereld waarin hij leeft, en dat beide op geen mogelijke wijze afzonderlijk kunnen bestaan, zonder dat het mens-zijn verloren gaat. Ook Edmund Husserl merkte dit op, en bedacht hiervoor de begrippen natural attitude en phenomenological attitude. Hij legde uit dat de mens van nature geneigd is om dat wat hij observeert in de wereld aan te nemen als waarheid, of anders geformuleerd, om de waarheid te leggen in de materiële wereld en deze kenbaar te verklaren. Ook wij nemen een deel van deze houding aan inons werkstuk. Al is de menselijke geest vrij, alleen door het lichaam waarin het bewustzijn huist is hij verbonden met de wereld.

De existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre wortelt zich los van deze afhankelijkheid van de wereld. Hij presenteert de vrijheid van het denken als grenzeloos en al reikend door te stellendat de mens zich in ware kan maken tot wat hij wil: dat hij met zijn absolute vrijheid zelf zijn essentie kan kiezen. In onze theorie over de normaliteit delen wij een groot deel van devoorgaande filosofie, maar keren wij ons ook tegen de opvatting dat de mens volledig afgezonderd van de wereld kan leven. Juist omdat wij zo vrij zijn om er over na te denkenkunnen wij onze betrokkenheid in de wereld niet verwerpen.

II. De verhoudingen tussen de mens, zijn geest en zijn lichaam
Zoals wij al hebben gesteld in de bovenstaande alinea, is het materiële deel van de mens, zijn lichaam, ook zijn enige poort naar de wereld waarin hij leeft. Het geeft hem zintuigen om zijnbewustzijn de mogelijkheid te geven om zich ergens op te kunnen richten. Ook krijgt het bewustzijn van het lichaam instrumenten waarmee zij geluid kan produceren en hiermee kanspreken tot andere mensen, waardoor de mens zowel zichzelfals de bouwstenen van zijn denken (ideeën en begrippen) kan vermeerderen en verfijnen. Het lichamelijke deel van de mens zorgt er ook voor dat het bewustzijn te maken krijgt met bepaalde behoeften. Wij hebben het hier niet alleen over louter lichamelijke behoeften (als voedingsstoffen, vocht en warmte)maar behoeften die de geest in combinatie met het lichaam teweeg brengt: de vraag naar geestelijke gerustheid en voldaanheid van de ziel.

De gevoelens die de mens heeft worden grotendeels mogelijk gemaakt door de herinnering aan warmte en aan stress. Omdat ons lichaam een plaats heeft waar de voor ons betekenis gevendemomenten kunnen worden opgeslagen als herinnering (namelijk de hersenen), kunnen wij verder leven en op een later moment weer geconfronteerd worden met deze momenten, en ookmet de gevoelens die deze met zich meebrengen. Dit is naar onze mening de algemene regel van de ontwikkeling van de mens: bij het handelen streeft hij naar datgene waarvan hij denktdat het zijn ziel het meeste warmte biedt. En dit is ook de manier waarop de normaliteit uiteindelijk tot stand komt: wanneer de mens tot rust gekomen is, omdat hij gegeten heeft,gedronken heeft en veilig bij zijn medemensen zit, zal hij deze rust geleidelijk als maatstaf beschouwen, en daarmee de norm stellen voor goed menselijk gedrag.

III. Het geschenk van het bewustzijn
Meerdere malen in dit werkstuk hebben we geïmpliceerd dat het denken kan worden verfijnd en uitgebreid door voortdurend kennis te nemen van theoretische ideeën, gedachten enbegrippen. Als laatste willen wij uitleggen hoe dit proces zich verhoudt ten opzichte van de normaliteit. Zodra zij ontstaat zal de vrije geest nadenken over hoe hij haar een grotere betekenis kan geven. Hij zal misschien een geloof van haar maken, of een eeuwenoude traditie, of hij zal de normaliteit verklaren aan de hand van een wereld die de onze overstijgt. De menselijke geest is vrij in wat hij van zijn ideeën maakt, en zo is de normaliteit na een tijd al veel meer dan de goedkeuring die zij oorspronkelijk voorstelde.  

2.2.2. Hoe verandert normaliteit?
In het vorige hoofdstuk stelden we dat de mens voortdurend weer terug beweegt (of wil bewegen) naar de normale toestand, waarvan hij denkt dat deze de juiste houden ten opzichte van het leven is. Wat gebeurt er dan precies wanneer zijn samenleving hem teleurstelt? Wij concluderen het volgende: omdat de menselijke geest de neiging heeft om veel meer betekenis te verlenen aan de normaliteit, dan dat haar oorspronkelijk toebehoorde, zal hij haar nooit gelijk verwerpen. Ook al falen de gangbare systemen in het vervullen van zijn behoeften, hijzal altijd proberen vol te houden tot zijn lichamelijke deel de overhand krijgt en hem een deel van zijn normaliteit laat afstaan, in ruil voor een opvatting van normaliteit die zijn lichaam wel in leven kan houden.

Monday, 2 February 2015

Essay on Freedom (Existentialism)





Theme 5 - Ethics
‘All systems of morality are based on the idea that an action has consequences that legitimize or cancel it. A mind imbued with the absurd merely judges that those consequences must be considered calmly. It is ready to pay up. In other words, there may be responsible people, but there are no guilty ones.’’
-Albert Camus, The Myth of Sisyphus (1942)

Whenever I think of Camus, I wonder what stops us all from committing suicide. After all, according to the existentialism, life has no meaning.
Life is always an intense battle between becoming someone you want to be and coming to consensus with whom you were in the past.
Thrown into the world without an essence and forced to use the world to your advantage as disadvantage to become who you want to be.
This paradox of existence is something that only a human has to undertake, because we have the fortune as misfortune of being able to reflect on who we were, who we are and who we want to be.
With this grand task that has to be carried out throughout our whole life, what exactly is this paradox I am speaking of?
The paradox I am speaking of is the paradox of freedom in our existence.
Every single one of us, no exceptions made, has been thrown into this world without our consent or our disagreement. We never had the choice to reflect on the world we are thrown in. Namely, for such a thing to take place it is necessary for us to be able to have a consciousness, that makes us take every step we are going to take in consideration and then ask itself the question: Do I or do I not want to be a part of this world, as this person in this environment?
And this isn’t the case. Consciousness and self-reflection can only take place the moment it can even out events to one another that take place in the subjective and physical world and to then take the conclusion whether its actions and the consequences of these actions appeal to it or not.
Which simply means, there was no I before the existence.

I can now state that we have been born completely freely, without any strings attached to us that swing us towards the path of life we are obligated to follow.
The paradox of existence is this: with every decision we take, we become less and less free.
With every observation and thought we encounter, we are filling ourselves with information and becoming less free. Less free in the sense, that it is difficult for us to begin from a total point zero and then work towards an alternative style of thinking and living.
The unfortunate part is, that we can’t blame the invisible strings for what we have become. We can’t blame our environment either.
After all, weren’t we thrown freely into the world to make any choice we want?
Sartre would be nodding yes, because you always had the choice to do something else; now that you made your current choice, it is necessary for you to take the consequences and live with it.
With that said, with every step we are taking we have become less and less free. We have become a slave to our own existence, because there is no escape and there is no one else to blame except for you.

This raises the next question: why don’t we all just commit suicide?
Life sounds difficult, it seems pointless and I have just shown you that we have no one else to blame except ourselves.
The answer I am going to give you is very simple.
Although many claim that suicide is an act of freedom, it is in my eyes an act of imprisoning yourself forever.
By committing suicide, you are not freeing yourself from this world.
No, you are taking away any possible chance of becoming another you. You are taking away your freedom of choice, how limited those choices may seem; because by being dead there is no chance that a person can realize and manifest himself in this world anymore.
This shows us that we have no choice but to exist.
And this is the grand paradox of being human and the freedom of choice.

Camus states: ‘’A mind imbued with the absurd merely judges that those consequences must be considered calmly. It is ready to pay up.’’
-The Myth of Sisyphus (1942)
With that said, he has made a select group of people who have this special mindset and they are willing to take any consequences that come out of their actions.
Suddenly though, he draws the line from this select group of people, to all the people that exist.
‘’There may be responsible people, but there are no guilty ones.’’
What does this say about his statement? I can only conclude that Camus assumes that every person on this planet thinks about every action he makes and is willing to accept the consequences that it brings.
That is not the case and I will explain why.
The moment we have been thrown into this world, we had nothing to work with. With that I mean, we had no moral structures, we didn’t even have the ability to speak. Is it possible to accept of a baby to take full responsibility of his actions, when there was nothing before his existence and almost no information after his existence?
Now let me extend that a bit more.
In our life, we never are able to predict all possible outcomes of every possible action in whole the world. Instead we merely narrow down, by past experience, the best possible action we can take at that moment without being one hundred percent sure of the outcome. We only assume the most plausible outcome possible.
That is why I used the baby as an example. We have nothing to work with at the beginning, but the more we live the more narrow our choice of actions become; this doesn’t mean that we can be more certain about the outcome with every year we age.
With that said, what Camus assumes is not something that is, but how it should be.
It is very important to make this distinction between something that is the case and something we think should be the case.
And unfortunately what is the case is the fact that we can’t take full responsibility of our actions.
However, as I have stated before, we can use the world to our advantage and make ourselves into something we want to be, with the unfortunate side effect of always being in risk of being guilty of immoral behavior.
Fortunately though we can narrow down this risk by learning the system of morality and using it to our advantage.
After a large period of time we have learned more and more and we will never be finished with learning, because there are always unpredictable situations that urge us to learn more about our morality and ourselves - although having learned enough to function properly in our society.

With that said, we have learned that behind every action lie consequences that we are responsible for.
However, I can’t make the claim that we aren’t guilty, because we are.
This merely means that with every immoral action that goes against the systems of morality, we learn where we can line the borders of our freedom.
And everyone that crosses that border has never understood the long and hard road that took us towards the border of the systems of morality.

Regendruppels (haiku)


Regendruppels

Een bewolkte dag
Vraagt mij wel eens af en toe
Of er iets tot houvast is

Zo antwoord ik dan
“De grond is toch niet vloeibaar,
Bouw er iets moois op”

Ik zie de zon weer
Mijn binnenste brandt vurig
Weer een dag voorbij


Monday, 1 December 2014

The Meaning of Facing Death

The Meaning of Facing Death

‘’They tell us that suicide is the greatest piece of cowardice... that suicide is wrong; when it is quite obvious that there is nothing in the world to which every man has a more unassailable title than to his own life and person.’’
- Arthur Schopenhauer

I am often told by my closest friend that looking up at the sky can cause the most intense feelings.
It will make you feel small, insignificant, unimportant. As if you are just a speck of dust in a whole galaxy of stars.
On the other side, it can cause a strange sensational feeling of power. Knowing that the things, that may seem the most important to you, won’t matter in the long run.
This begs the question whether I should see my life as significant as I do or whether it is, like myself, a undefinable small accident caused by the universe itself.
Let me rephrase myself: is it courageous of me to think of my life as important as I do or am I really just replaceable?
And if so, how courageous can it be for me to end my life at any point I desire to?
To begin with, it is a fact that it has never been our personal choice to be born. Whether you enjoy life or despise it, you have always been placed on this earth without your own permission.
After all, how is it even possible for us to choose life? For something like that to take place, it is necessary to have consciousness and lots of experience to evaluate the value of your own life and to then decide whether it is worth living or not.
Knowing that this is impossible, this will lead us to us the conclusion that we are humans placed on the world without our own permission.
What the exact relation between a human and the world is, can be explained in two substations, namely consciousness and matter.
Consciousness is that which makes me aware of my own being and the matter is that which carries my consciousness.
The process that takes place between that, which takes place inside my subjective ability and that, which the worlds puts inside of me in the form of information, forms who I am.
I am therefore a series of processes going back and forth between my inner machine and the outside world.
There is one thing though that makes my consciousness a little bit different than the consciousness of an animal and that’s the fact that I am also self-aware.
With other words, I am a self-conscious being.
The fact that I am self-conscious does also mean that I am limited by my perception of reality and my subjective ability of judging that reality.
However, there are a few things that I can be certain about.
The first is that we will never be able to perceive something that is good on its own, because we are limited by ourselves to perceive that.
This consequently means that everything that is being labelled as good or wrong is in fact a judgment based on someone’s own interpretation of reality, rather than the real reality.
Even so, we are still social creatures.
So what we do is that we adapt our abstract concept of thinking into something that is valid and the most passable for every person in order to make our lives more liveable.
And because I have stated, that we live because of each other and grow up with one another, this raises the question when it is your own decision to commit suicide and when it is due to your environment that you have been driven to commit such an act.
Of course it is due to your environment that you are driven into such an act.
It is the same as any other act that isn’t based on satisfying the primary needs.
Your very own sub-consciousness has been filled with your environment from the moment you were born. There is no escaping of it.
This fact degenerates the human into a machine, that only gathers information and spits it out into its environment.
That is not what I am trying to say.
Surely the human is a machine, but it is not just a machine. It is more than a machine.
Unlike a machine, every human has the ability to dream and fantasize, to create a free space in which he can move freely and reason with himself before taking any harsh decisions.
And exactly this way of existing and being is what makes us more human than machine.
The fact that we can look at ourselves at the environment in such transcendent way and then do what seems right at that moment.
When a person with suicidal thoughts does exactly this, he is no longer a part of the world, but he has transcended that.
This may cause a trigger in which that person realizes that Death is an escape from the fusion between his consciousness and the world.
People who look at themselves in such a manner have long been mentally death.
They decide on that, which is their very own property.
Taking this last step is not brave nor cowardly.

Committing suicide is only the last chapter in their book of life, in which they take the last step to close it.

Saturday, 26 July 2014

Essay: Helder Inzicht

Helder inzicht.

Van de kindertijd af wordt het kind in een wereld geplaatst waarin de omgeving een cruciale rol speelt in hoe het kind de wereld op latere leeftijd zal ervaren en zal beoordelen.
De vraag die ik aan de kaak wil stellen is of je een mens het recht mag geven om te oordelen over het bestaan van een ander en hoe deze subjectieve interpretatie tot stand kan komen.

De mens komt naar mijn mening niet als een tabula rasa (een leeg blad) op aarde.
Het is een ervaren geest, afkomstig uit het meest geniale wat er aan substanties te vinden is.
Dit substantie zou ik graag de oer-wil willen noemen.
Deze oer-wil bestaat enkel en alleen in de transcendente wereld, dat wil zeggen in hetgeen wat wij niet kunnen waarnemen omdat onze visie belemmert wordt door de scheiding van de twee werelden.
Overigens kunnen op deze manier net zo min de objectieve wereld ervaren, omdat alles vanuit een subjectief bewustzijn wordt geïnterpreteerd, waardoor je je kan voorstellen dat het lichaam de tempel is en de oer-wil hetgeen is dat aanbeden wordt door onszelf, omdat het ook binnen in onszelf bestaat.




In deze oer-wil zit alle kennis die wij vergaard hebben in de levens die we hebben gehad en nog hebben.
Het is een grote massa dat enkel op zichzelf bestaat en omwille van een ding bestaat:

Ervaren.

Deze oer-wil zit in elk object dat er is te vinden.
Van de grootste ster in het universum, tot de kleinste mier die onder de stenen van de Afrikaanse jungles leven.
Het wil enkel en alleen ervaren omwille van het ervaren zelf. (Oftewel intrinsiek.)
Wij hoeven hier geen lessen te leren, maar enkel te begrijpen dat alles wat ons overkomt een manier is om onszelf te ervaren.
En in deze context staan onszelf en de oer-wil gelijk aan elkaar.
Immers, een gedaante kan nooit vanuit een ander perspectief zijn eigen gedaante en gezicht ervaren; daarvoor moet men een spiegel voor zijn gezicht houden en op deze manier zal de gedaante begrijpen hoe hij eruit ziet.
Wat gedrag betreft kan je ongeveer inschatten hoe jezelf in elkaar zit, maar is er wederom de zogenaamde ‘spiegel’ nodig, dit is dan in de vorm van de Ander die jouw kan uitleggen hoe je overkomt.
Dit is dan ook de reden waarom de oer-wil zichzelf een spiegel voorhoudt.
Zonder doel, alleen intrinsiek ervaren.
Als iemand zegt dat we hier komen om iets te leren van ons bestaan, dan redeneert hij als volgt:
We zijn geboren om iets te ervaren wat we eerst niet wisten. Het heden waarin we nu leven geeft ons de optie om iets wel te leren. Op het punt dat we dood gaan, dan hebben we het geleerd en weten we het nu ook.
De nuance wat tijd betreft is erg voelbaar in deze redenering.
Het feit dat iemand aangeeft dat je iets moet leren, geeft aan dat het er eerst niet was en daarna wel.
Dit is dus niet het geval, dus kan je ervan uitgaan dat we enkel hier zijn om ervaringen rijker te worden en het bestaan te omarmen.
Met andere woorden, schrik niet voor wat het leven je biedt, geniet ervan voor de onbenulligheid of de grootheid van wat hij op dat gegeven moment is.
Er zal immers nooit iemand op deze wereld zijn, die op dat punt dat moment met jouw subjectiviteit ervaart.

Doorgaand op de hoofdvraag, kunnen we nu met deze theorie erop verder gaan.
Een mens wordt geboren en dat geboren worden is het scheiden van die oer-wil, wat het transcendente is naar een ervaringswereld van die persoon zelf, het subjectieve.
Dit subjectieve is aan ieder gegeven en kan nooit vergeleken worden omdat we om iets te beoordelen het op gelijke maten moeten beoordelen.
Als twee mensen verschillende brillen op hebben met beide verschillend gekleurde glazen, dan zullen ze nooit het erover eens kunnen worden dat hetgeen wat ze zien hetzelfde is.
Goed ze zien beiden een stoel, maar wat ze zien is het object op zich.
De een zien de stoel als een rode stoel.
De ander ziet hem blauw.
Vergelijk je deze theorie met onze huidige samenleving, dan is er een overeenkomst te herkennen.
De conflicten en of meningsverschillen die ontstaan omdat men niet in staat is zijn subjectiviteit te overstijgen en zo een objectief oordeel te vellen over een bepaalde situatie.
Ik bedoel daar niet mee dat dit iets slechts is.
Wat er fout aan is, is het feit dat men zich er niet bewust van is dat het een gekleurde bril op heeft.

Iedereen komt met zo’n gekleurde bril ter wereld, maar de vraag is hoe dit beïnvloed kan worden.
Het moment dat het kind de witte muren van het ziekenhuis ziet en de arts die z’n navelstreng doorknipt, is het al beïnvloed door de omgeving van buitenaf.
Het subjectieve dat hij bezit wordt gestimuleerd en verdraaid door de mensen van zijn omgeving.
Een kind dat opgroeit in een familie waarin schreeuwen de beste manier is om de aandacht te krijgen, zal dit in z’n onderbewustzijn bewaren.
Hij hoeft er niet direct mee iets te doen,  later kan die zich zelfs van dit soort gedrag afzetten.
Maar het ervaart, dat is zeker en het slaat informatie op.
Langzamerhand groeit hij op en heeft tot nu toe enkel van z’n ouders informatie verkregen over een van de vele manieren om een leven te leiden en jezelf op te stellen naar de buitenwereld.
Z’n visie wordt vergroot naarmate hij meer mensen leert kennen, die hem het alternatief leren.
Hij slaat alle informatie op en ervaart het, soms probeert hij het ook uit om te kijken wat voor reactie het opwekt van de anderen en vanuit zichzelf.
Je zou kunnen zeggen dat hij als het ware in een mal wordt gegoten.
De mal dat wordt gecreëerd door de mensen om hem heen.
Hij moet echter niet vergeten, dat hij zelf de keus heeft om in een bepaalde mal te stappen of de informatie over te nemen en zo zijn eigen mal te vormen.
Deze ervaringen ziet uit vanuit zijn subjectieve.
Twee mensen die in een streng opvoeding hebben gehad, zien dit vanuit hun eigen subjectiviteit hoewel ze allebei precies hetzelfde hebben ervaren,
Het is dan aan henzelf om er iets mee te doen. Je zal nooit honderd procent in zijn ervaringswereld kunnen treden om te kunnen begrijpen op welke manier dit proces is verwerkt in de wonderlijke machine dat bekend staat als het psychologische en het subjectieve.



Sunday, 6 July 2014

Short film scenario: 'Red Lines'







Red Lines
Sara Rahimi
















Copyrights 2014
Sara Rahimi










1.Op het dak.- Namiddag

Xavier (27) een man van eind 20. Hij heeft een mager postuur, lang haar valt voor zijn ogen en hij heeft een ingevallen gezicht.
Hij staat op het dak van een vervallen gebouw.
Het is een koude herfstdag. Hij draagt enkel een dun shirt, op zijn armen zijn blauwe plekken te zien.
Hij loopt heen en weer. Over de reling ziet hij dat hij op 5 verdiepingen hoog staat.
Hij lacht en draait zich om en beweegt langzamerhand terug naar de reling.
Hij fluistert zachtjes in zichzelf:
’10 verspilde jaren.’ Hij draait zich om en loopt terug naar het begin van de reling.
‘3 kapotte relaties.’ Hij draait zich om en loopt verder.
Hij lacht. ‘5 dode goudvissen.’
Hij stopt en kijkt naar beneden. Glimlachend sluit hij zijn ogen.

‘Maar één sterveling minder.’ fluistert hij en laat zijn voet over de reling gaan.
Het wordt zwart en je hoort een hard dof geluid.  

2. In het verlaten gebouw.- Tijdstip niet duidelijk. (Waarschijnlijk middag.)
Xavier ligt op de koude vloer en hij staat op.
Hij is gekleed in het wit.
Hij loopt de ruimte in en kijkt verdwaald om zich heen.
De grond is bezaait met rode draden en spijkers die zig zag door elkaar heen lopen.
De spijkers zijn de grond in geslagen en rode draden zijn gespannen aan de top.
Deze draden lopen in elkaar over, maar zijn niet verstrikt.
Hij hoort geluid.
Hij loopt ernaartoe en ziet een gestalte spijkers uit de grond trekken met een hamer.
Enkel de rug is zichtbaar, hij is eveneens in het wit gekleed.  

X
Hallo?

Hij loopt naar voren.

X
Hallo? (nu harder)Zou je me kunnen helpen? Ik weet niet wat dit is, waar dit is.

Hij raakt de rug aan van het gestalte.
Het gestalte draait zich om.

Yvan (ook 27) lijkt qua postuur en gezichtsvorm enorm op Xavier. Het enige verschil is de kleur.
Y heeft wit haar, grijze ogen en een bleke huid. Hij zit op de grond spijkers uit te trekken uit de harde vloeren. Om de spijkers zijn lange stukken rood touw gespannen. Ze lijken van ver te komen en zelfs het gebouw uit te lopen.

X verstijft en zijn ogen worden groot en het zweet staat hem op de voorhoofd van schrik.
X
Wát ben jij?
De trillingen in zijn stem zijn te horen.

Y merkt hem op en glimlacht in zijn richting. Hij heeft een warme uitstraling.
Hij trekt een spijker uit de grond en geeft een ruk aan de rode draad.
X zakt opeens in elkaar van pijn en begint te schreeuwen.
Y kijkt naar X die op de grond vergaat van de pijn.
X kijkt vol woede naar Y.
Y pakt de hamer en slaat een spijker in de grond.
Uit zijn zak haalt hij wat zilverkleurig draad en spant deze om de spijker
De uiteindes worden gebonden met het afgebroken stuk rode draad.

Y staat op en loopt naar X, bij wie de pijn is verdwenen.
X kijkt en zwijgt, hij begrijpt niks van de situatie.

Y

‘Verdween je maar in de stof waaruit je geschapen was, dan had ik mijn handen niet zo vol aan je.’
X

Waar heb je het over? Wat zijn die draden? En wat was die pijn? Ik wil nú antwoord.’

Y pakt X bij de arm en beiden staan ze op.
Y loopt naar het raam gevolgd door X, die hem voorzichtig achternaloopt.
Ze kijken uit het raam. Ze zien een koppel. Beiden hebben een lange draad aan hun schoenen hangen. De draad ligt in een knop tussen hen beiden.
Y
‘Het menselijk leven is erg makkelijk in elkaar te verwikkelen. Je hoeft enkel een hamer te pakken, op strategische plekken wat spijkers in te slaan en de roden draden. Ach, de rode draden. Die doen de rest.’

X kijkt verwonderd naar het stel en naar de draden die overal lijken te liggen.

X
‘Wat zijn dat?’

X wijst naar de spijkers in de vloer en de rode draden.

Y draait zich niet om meteen begrijpend wat X bedoelt.

Y

‘Dat is je begin en eindpunt. Jouw oerknal en jouw supernova.’

X
‘Mijn supernova?’


Y

‘Dat is waaruit ik of eerlijk gezegd de ik die in jou zit, het leven bepaalt. Van begin tot eind. Van oerknal tot gedoofde ster.’

X
‘Jij bent mij?’
Y

‘Nee. Enkel een deel. Het egoïstische verlangende deel, dat wil voorkomen dat je niet doet wat je wilde doen.
Dat was niet wat ik, of eerder jij wilde.’

X
‘Wat bedoel je? Wat wilde ik niet?’
Y
‘Ik bedoel de dood. Dat wil jij niet. Ik wil dat niet.
Ik moest noodgedwongen een naald uit de grond trekken die er niet uit moest.
Jij hoort niet dood te gaan, X. Wij horen te leven. Dat is hoe de draden lopen.’

X
Ik hoor niet dood te gaan zeg je? Wat als ik dat nu zelf wil? Wat als de verdomde draden van jou mogen verbranden voor mijn part?’

Y
‘Daarom ben ik hier. Toon me je verlangen. Laat me zien hoe graag je het wilt. Jij en niet een ander die jou zijn wil toeschrijft. ‘

Y drukt de hamer in de handen van X die er wazig naar staart.

Y
‘Trek ze eruit. Langzaam. Let erop. Wel langzaam, anders doet het pijn.’

X kijkt in de richting van de zilveren draad dat van hem is. Verbonden met de rode draden van de mensen die hij ooit had ontmoet.
Hij denkt terug aan zijn leven.
Zijn jeugd vol ruziënde ouders.
Zijn schoolleven waarin hij alleen was.
Zijn relaties die uitliepen op vreemdgaan of die hem verlieten.
X’s tranen druppelen op de hamer.
Hij haalt diep adem en kijk naar Y die hem toelacht.
Langzamerhand legt hij de hamer weg en kijkt naar de enorme knoop.
Hij gebruikt zijn vingers om de knopen eruit te halen.
Langzamerhand komt de zilveren draad los van de rode draad totdat hij los is van de rest.
Hij stapt achteruit en kijkt naar Y.
Met rode ogen glimlacht hij naar Y.
Alles vervaagt naar zwart.







3.Op het dak- avond.

X wordt wakker op het dak, ver van de reling af.
Zijn blauwe plekken zijn verdwenen en hij stopt even om zich te herinneren wat er was gebeurt.
Hij tuurt vanaf de reling naar beneden en ziet de hoe hoog de 5 verdiepingen zijn.
Snel maakt hij zich uit de voeten en loopt voldaan weg van de reling.

Er wordt ingezoomd op de rode draden die aan zijn gympen losjes bungelen. 

Saturday, 5 July 2014

De Magische Fluit (genre: fantasy)

Fantasy - Castle  - Fantasy - Sky - Clouds Wallpaper

Bijbehorend is deze foto van het kasteel dat me heeft geïnspireerd tot dit verhaal.
Luister naar dit nummer dat me geholpen heeft het verhaal af te krijgen: https://www.youtube.com/watch?v=Ar7nVbjAsEw

(Credit photo:http://wall.alphacoders.com/big.php?i=83744)
(Credit music: Beautiful Chinese Music - Bamboo Flute 2 van TaiGekTou)


De Magische Fluit

Ik woon in het hoogst van de toren.
Ik ben geen mens, noch een schim.
Toch cirkelen altijd draken om Mij heen om te beschermen.  Hun ogen branden vol vuur en soms brandt Ik van binnen wanneer ze voorbij vliegen.
Draken doen normaal mensen kwaad, maar Mij doen ze geen kwaad.
Daarom weet Ik dat ze Me beschermen. Dat voel Ik ook wanneer hun rode schubben glanzen tegen het licht reflecterend op Mijn bleke huid.
Rood, groen en wit zijn Mijn primaire kleuren geweest.
De een van de draken, die Mij vanbinnen doen branden. Naar wat?
Dat zal later wel blijken.
Het groen van de boompjes die Me weer tot rust keren en zorgen dat Mijn bestaan en dat van de natuur een geheel vormen.
Wit is Mijn gevangenis die metershoog is.
Hoeveel? Dat kan Ik weet ik niet, hoewel Ik het kan relativeren dankzij de grijsgrauwe golven die tegen de voet van het kasteel slaan.
Ja, hier leef Ik. Wachtend om gered te worden, want dat is hoe elk verhaal verloopt.
Iemand die vastzit, zonder dat die weet waarom moet altijd gered worden.
Maar Ik wil niet gered worden, Ik hoor hier en Ik weet zelf ook dat Ik hier behoor te zijn.
Dit is Mijn wereld, Mijn huis en Mijn o zo aardse gevangenis.
De wind voelt verassend zacht aan voor zo een hoge plek; niet te hard noch te zacht.
Het is perfect. Alles hier is perfect en zoals het hoort te zijn.
De lange zuilen van Mijn vertrek staan als enorme wachters naar Me te staren en Ik loop naar ze toe.
Met een been bungel ik over de rand en kijk naar beneden. Golven slaan met losse pols tegen het kasteel.
De wind inspireert Me en Ik haal Mijn kleine fluit uit Mijn zak.
Met gesloten ogen speel Ik een melodie dat de wind doet zwijgen uit eerbied voor de zachte klanken die Mijn fluit voorbrengt.
Ik denk terug aan Mijn vroegere levens waarin het begrip zwaard gelijkstond aan Mijn arm.
Een glimlach speelt op Mijn lippen als Ik denk aan Mijn rijkdom.
Een glimlach van spot.
De wolken worden nieuwsgierig en komen met zijn allen bijeen om naar Mijn melodie te luisteren.
Een rustige, langzame, treurige melodie.
Mijn ogen laten regen neervallen en de wolken huilen met Mij mee.
Door Mijn wimpers heen zie Ik bladeren van de bomen op de grond vallen.
Dit is Mijn koninkrijk en dit is het eind ervan.

Ik ben geen mens, noch ben Ik een schim.
Ik ben de God van deze wereld die geen koninkrijk meer heeft.
Ik leef, maar ook maar net.
Ik kan niet doodgaan zoals anderen omdat Ik onsterfelijk ben.
De anderen bestaan allang niet meer, zij behoren nu tot het licht waar Ik spoedig ook bij zal horen.
De melodie echoot in het kasteel en de draken dalen langzaam af.
Ik voel al dat ik meer moeite heb met spelen, maar Ik moet doorzetten.
De magie zal niet werken als Ik stop. Ik blaas door.
Mijn borst voelt steeds zwaarder aan en Ik heb moeite met doorspelen, maar door mijn tranen heen zie Ik mijn koninkrijk dat steeds ouder en ouder wordt.
De bomen verliezen hun bladeren en het kasteel zakt langzaam in elkaar. Van de verte zie Ik de draken die een rustpositie aannemen.
Ik blaas de laatste noot in Mijn fluit.
Mijn prachtige fluit die Ons heeft bevrijd.
Eindelijk.
Mijn adem stopt, Mijn ogen sluiten en Ik leg Mijn hoofd tegen de wachters aan.


6000 jaar was me meer dan genoeg fluistert de laatste God op aarde.