In het leven is er niks wat enger en meer intimiderend is dan jezelf de
wereld in te werpen en te kijken wat de reacties zullen zijn op jouw positie.
Niet alleen brengt het heel veel onzekerheid met zich mee, maar de dood die
als een geduldige vriend op je wacht, doet mij des te meer realiseren hoe
weinig tijd ik heb om mezelf te realiseren.
Daarnaast word ik diep ongelukkig van de tijdsnood, die mij dwingt tot
handelen en daarentegen de omgeving die je maar in bepaalde richtingen duwt, de
illusie gevend dat je enige mate van vrijheid bezit.
Kafka heeft ooit het volgende gezegd: ‘’I have the true feeling of myself when I am
unbearably happy unhappy.’’
Waarin begrip voor de omgeving uitmondde in diepe droefenis wegens
bedrukking en machteloosheid, maar daarnaast de noodzaak van de wisselwerking
waarbij je je eigen vrijheid moet invullen en deze machteloosheid ter hand moet
nemen.
Dacht ik eens de begripvolle zuster te zijn uit zijn Metamorfose, was ik
eigenlijk het ongedierte zelve te midden van andere ongedierte, die of niet
bewustzijn van hun insect-zijn of het wensen te negeren.
Ze krioelen en naderen mij, wanneer ze kwijlend langs en over elkaar heen
kruipen.
Wanneer hun takvormige armen verstrengeld raken in elkaar om een
paringsdans of iets in die trant voor te stellen, kauw ik op mijn eigen armen,
niet in staat om ook maar de illusie op te kunnen wekken mijn
lichaamstemperatuur aan de ander aan te passen.
Zo ook zit ik opgesloten in mijn insectenpantser van diep ongeluk.
Nu en dan steek ik mijn hoofd naar buiten, maar de geur van de over elkaar
wrijvende schilden branden mij in de neus.
Durf ik toch mijn intrede te doen in hun insectenlegioen, dan is hun eigen
gedaante diep verborgen.
Onlangs was er echter sprake van een gesprek, die, zo dierlijk als ik toen
was, werd uitgelokt met snoep en verwennerij.
En naarmate onze kelen niet enkel gezoem en gepiep lieten horen, maar
menselijk geluid, zo scheen het dat ik een glimp van menselijkheid had gezien
in de ander.
Zowaar lukte het mij om kilo’s lichter te worden, na uit het verduvelde
insectenpak gestapt te zijn.
Mijn onwennige keel deed pijn door de frisse buitenlucht die nieuw leven in
mij blies.
Met nieuwe ogen keek ik de wereld tegemoet en ik voelde de warmte van
andermans blik door mijn schedel dringen en opvlammen in het binnenste van mijn
breinmassa.
Het eerste wat ik uit kon brengen was: ‘’La
vie, c’est pas souffrir.’’
Mijn zintuigen dwaalden meteen af naar de koude pantsers die zich een weg
baanden om en door elkaar heen.
En zo werd de vlam in mij des te groter om de pantsers te doen
verbrijzelen.
En zo deed ik dat ook.
Ze kraspten heerlijk open als knarsende herfstbladeren op een koude
oktoberdag.
En op dat moment knapte er ook iets in mij.
De dubbelzinnigheid van het bestaan werd me opeens duidelijk en met elk
gebroken insectenhuid werd de dubbelzinnigheid groter en scherper dan ooit.
Er was op dit moment niks moeilijker dan door iemand heen te kijken en te
begrijpen dat ook zij zoals jij in massale groepen de wereld in waren geworpen,
gedwongen om te leven.
‘’In elk mens heeft ooit een levenskunstenaar gezeten,’’ gonsde er door
mijn hoofd,
maar zonder het zelf te weten beschermde ze zichzelf voor henzelf.’’ maakte
ik de zin hardop af.
Gebroken en in diggelen was men naakt.
De ogen werden afgewend en ze beschermden met hun handen de roosgekleurde
gezichtsuitdrukkingen.
De mens is
volwassen geworden.
No comments:
Post a Comment