Dwang tot bestaan.
Het was nooit aan ons de keuze geweest om geboren te zijn in de eerste
plaats.
En dat voornamelijk in deze wereld, waarin de afwezigheid van God meer dan
ooit merkbaar, voelbaar is.
Zowel in de morele zin, waarbij Gods wil de grondbeginselen bepaalt voor
onze ethiek, als in de praktische zin van het woord, waarbij hij de eeuwige
waarheid met zich mee zou moeten dragen om de mensheid tot consensus te laten
komen, is God of afwezig of indifferent.
Dat brengt een bepaalde sfeer van leegte met zich mee, waarbij ik niet
enkel alleen op mezelf moet steunen, maar daarbij ook nog eens niet de steun
bij een hogere macht kan vinden.
Eenzaam en koud, verward en leeg worden we de wereld in geworpen tussen
andere soortgenoten, die het pad des levens in zoverre bewandeld hebben dat ze
denken te kunnen oordelen over ons recht van bestaan.
Met andere woorden, de mens acht zich in dermate hoog genoeg om voor God te
spelen en uit de weinige beschikbare middelen leven te doen ontstaan.
Of dit besluit bewust of onbewust is genomen, het zet een brandmerk op het
kind waar het nooit vanaf zal komen.
Immers in deze dat hij, eenmaal geboren, gedwongen is te leven om daarna
oftewel verder te leven of er al geheel een eind aan te maken.
Hoe het ook zij, mocht het kind toch een eind willen maken aan zijn leven,
dan is hij in dermate impotent om daar een keuze over te maken, voordat hij
zichzelf zo heeft ontwikkeld dat hij weet wie hij is en wat hij betekent voor zowel
zijn omgeving als voor zichzelf.
Tegen die tijd is er enkel slaafse dwang van zijn omgeving, waar hij voor
neer dient te buigen door zijn onvermogen de wereld en zichzelf te kunnen
begrijpen.
Daarnaast heeft hij, geworpen in de wereld, geen andere keus dan dit te
doen, omdat hij volledig vrij is geboren.
Daarmee bedoel ik dat hij de mogelijkheid heeft om zichzelf te maken tot
iets wat hij later wil zijn.
Het problematische hieraan is, is dat zijn vrijheid beperkt wordt in de
eerste levensjaren omdat hij nooit het vermogen had om zijn omgeving a priori
tot zich te nemen en daar een keuze over te maken.
Nee, in de eerste levensjaren wordt het kind op marxistische wijze ingevuld
met informatie, indrukken en geluid, gevoelens en vormen, waarna hij later een
geheel kan gaan vormen.
Inderdaad is de mens vrij geboren, misschien is hij wel iets te vrij
geboren waardoor het zijn indrukken aan de ander kan opleggen.
Het paradoxale hieraan is dat het kind enerzijds niet de mogelijkheid heeft
zichzelf in te vullen omdat hij de wereld in is geworpen en anderzijds het
noodzakelijk is dat hij ingevuld wordt omdat hij anders zichzelf niet verder
kan realiseren.
Problematisch gezien levert dit het probleem op dat de mens eenmaal de
keuze gemaakt hebbend in zijn leven, nooit de keuze kan keren en dus ook de
consequentie ervan tot zich moet nemen omdat hij juist gedoemd is zo vrij te
zijn.
Vreemd genoeg draagt de mens ook de invulling van zijn omgeving, die hij in
zijn eerste levensjaren heeft verworven met zich mee en de daarbij komende
consequenties.
Daar ontstaat de dubbelzinnigheid.
Enerzijds dat zijn jeugd bepalend is voor zijn latere levensjaren en voor
de beperking aan keuzes die hij voorgelegd krijgt.
Anderzijds als het kind niet ingevuld wordt, , zodra de invulling van deze
vrijheid niet begint, zodra de keuzes niet worden gemaakt waarmee hij zijn
eigen essentie bepaalt, is hij paradoxaal genoeg een slaaf aan zijn eigen
bestaan.
Hij stopt met existeren (dat wat de mens bestempelt tot mens!) en hij
reduceert zichzelf tot een object.
Niet alleen jegens zijn omgeving, maar het meest jegens zichzelf.
De mens
gedefinieerd
Gedwongen te bestaan leeft een mens nooit in isolatie, maar altijd te
midden van andere lotgenoten.
De mens gedefinieerd hebbend als een behoeftig dier, is het er altijd op
uit om zijn onderbewuste driften tot hun recht te laten komen.
Hierbij is het vaak niet bewust van zijn driften, totdat het in het
bewustzijn vertaald wordt zodat het doel makkelijker behaald kan worden, niet
door dierlijk instinctieve reflecties, maar door redelijk nadenken.
Tot deze behoeftes behoren de meest basale, zoals hongerdrift en seksuele
ladingen dat tot hun climax moeten komen, zodat de mens weer terugkeert in een
toestand van rust.
Wat de mens niet tot dier kan laten worden is het aspect dat zij door hun
zelfbewustzijn een bepaalde weg kunnen afleggen om deze gedeelde driften tot
ontlading te laten komen.
Dit creëert de persoonlijkheid.
Doorgaand op het zelfbewustzijn; het zelfbewustzijn is datgene wat de mens
in staat stelt om zichzelf te verhouden tot zichzelf en zijn omgeving.
Sartre duidt dit aan met être-pour-soi, wat inhoudt dat de mens een
zelf-creërende subject is dat zijn eigen essentie maakt door te streven naar
het être-en-soi.
Het être-en-soi is datgene wat helemaal met zichzelf samenvalt, dat houdt
in dat je jezelf niet meer creëert, maar zoals een God al volledig bent.
Het tegenstrijdende hieraan is dat je als mens nooit dit stadium kan
bereiken omdat je gedoemd bent hierin te falen.
Deze wisselwerking vormt de speelruimte waarin de mens een subject is te
midden van vele andere objecten die hij gebruikt om zichzelf te creeëren.
Er zit geen happy ending aan elk falen. De happy ending zit hierin dat je
niet meer kan dan leven, punt.
Daar zit het hele leven in besloten. Namelijk dit, dat je alleen maar kan
leven met zowel de goede als de slechte momenten.
Er komt geen daarna meer, er zit geen bedoeling in, omdat die bedoeling
nooit in de wereld lag.
De objectieve buitenwereld functioneert enkel en alleen volgens de
natuurwetten waaraan we ons niet kunnen onttrekken, het kent geen morele
waardes, noch gedragsregels.
Dit houdt in dat elke vorm van goed, slecht, mooi, lelijk of elke andere
abstract begrip dat we aan de werkelijkheid toepassen enkel iets is wat binnen
in onze hoofd bestaat, in onze wereld.
Voorwoord- Uitleg
Dit abstracte verhaal representeert de
gewaarwording.
Het was nooit aan ons de keus geweest om in de wereld te zijn geworpen. Dat
ik niet alleen een subject ben, maar dat iedereen een subject is, hoewel deze
functie nooit zichtbaar tot zijn recht komt.
Zo meende ik eerst dat ik de mens zelf verafschuwde vanwege zijn
objectivisering van de zelf.
Vervolgens stemde ik hiermee in en ging ik mezelf proberen objectiviseren,
wat in hield dat je weigert om je eigen leven in te vullen, maar dat je jezelf
bloot legt voor de wereld om te doen met je wat ze willen. Door daarbij passief
te zijn in je existentie in plaats van actief en zelfbewust van elke handeling
de consequenties te aanvaarden.
Oftewel stoppen met mens zijn.
Hoe hard ik toentertijd om te kunnen krioelen tussen de anderen, mijn poten
waren enkel armen die konden grijpen naar een pen om de frustratie weg te
schrijven.
Poëtisch braaksel noem ik dit ook wel.
Ja, ik merkte dat ik gek, gestoord, krankzinnig was, maar dat veranderde
weinig aan hoe de realiteit op zichzelf was.
Alcohol kon deze fase verdrinken, maar het veranderde nog steeds weinig aan
de realiteit.
Want zodra het eerste omhulsel gekraakt was (dacht je) van je medemens,
wist je bij god niet welk van de twee lichamen de persoon was die zichzelf in
de wereld positioneerde.
Sterker nog, weet de medemens zelf wel welk van de twee hij is of zijn ze
allebei twee kanten van een mes waarmee ze in hun vleselijk bestaan snijden?
Nee het leven is niet lijden door andere mensen.
Het was lijden door de schijn van andere mensen, die zich bewogen van het
mens zijn naar het dier-zijn, waarbij ze zekerheid verwierven over hun bestaan,
maar steeds minder mens werden met deze dodelijk beslissing.
Had Nietzsche ooit gezegd dat God dood was, dat wij Hem hebben gedood, dan
kan ik nu mededelen dat die kruistocht nooit is opgehouden, maar enkel is
opgeschoven naar het uitmoorden van de mens.
De mens is stervende en dat hebben wij gedaan.
En de vraag over het nog te redden is nog maar de vraag, omdat ik me
afvraag of we ooit mens waren geweest.
Het doorbreken van de pantsers zegt weinig over de echtheid van de
binnenkant, waarbij de binnenkant twee kanten van dezelfde munt kunnen zijn.
En zoals ik, hebben velen onzekerheden in het leven, die ze verbergen met
deze dubbelzinnigheid.
Wie ben ik echt? Wat wil ik eigenlijk? Ben ik momenteel niet gewoon een
marionet die, zodra het losgeknipt wordt van de poppenspeler, uit pure wanhoop
en ongemakkelijkheid zal proberen om de touwen aan elkaar vast te knopen? Wil
ik keuzes maken en vrij zijn of wil ik in de zogenaamde structuur leven die ik
tot vanzelfsprekend heb gemaakt, maar die wel mij een begin en eindpunt geeft
in het leven?
Voor mij lijken de pantsers van de insectenlichamen waarin we onszelf
opsluiten af te vallen.
Er is geen objectieve houvast, enkel de illusie van structuur in wat in
onze categoriserende ogen lijkt op structuur.
Dit creëert wat ik aanduidt met het begrip neo-solipsisme. Dit is een
stroming dat aansluit bij het filosofisch scepticisme, dat je nergens helemaal
zeker over kan zijn.
Dit komt voort uit het idee dat niemand in de objectieve wereld leeft, maar
in zijn eigen geest.
De objectieve wereld treedt door het subjectief filtertje heen en
construeert hem op deze wijze. Dit toont aan dat de mens alles wat hij uit zijn
omgeving haalt om zichzelf te construeren nooit waarneemt als Ding an sich,
maar altijd als een Ding für sich.
Ieders leven is op die wijze geconstrueerd op indrukken, schijnen van de
werkelijkheid.
Deze verschijnen zullen ook nooit en te nimmer zijn geest verlaten, maar in
de bewegingsruimte van zijn vrijheid de invulling vormen voor de latere keuzes
die hij zal maken in het leven.
Op die wijze leeft hij nooit in de wereld, maar altijd in zichzelf. In zijn
eigen wereld.
No comments:
Post a Comment